KEN JEZELF
Tweeëntwintigste zondag door het c jaar 1-9-2019 – overweging diaken Cor Peters
“Ken jezelf’ is een oeroude spreuk.
We ontlenen hem aan de oude Grieken die op zoek waren naar waarheid en wijsheid. Het is nog steeds een grote opdracht voor elke mens om zichzelf te kennen, grenzen en mogelijkheden te ontdekken en daarmee goede keuzes te maken.
Jezus geeft ons vandaag weer onderricht over de weg die Hij kiest en ons voorhoudt.
Bij God komen de zwaksten op de eerste plaats. De lezingen van deze zondag roepen op tot bescheidenheid en tot eerbied en zorg voor de meest behoeftigen. Jezelf kennen, zoals God mij kent.
Je mag je gelukkig prijzen als je in je leven mensen tegenkomt die wijs zijn, die met liefde en milde blik naar anderen kijken, die kunnen genieten van het goede om hen heen, niet wantrouwig zijn maar met een warme oogopslag naar anderen omzien. In de woorden van Jezus Sirach horen wij over zulke mensen: zij handelen met zachtheid, maken zich niet groter dan ze zijn, zoeken niet naar wat hun krachten te boven gaat, zij doen eenvoudig wat er van hen gevraagd wordt en maken zich geen zorgen over dingen die niet tot hun taak behoren.
In één woord zou je mogen zeggen dat wijze mensen hun plaats en hun maat kennen, zichzelf niet overschatten maar gezegend zijn met een gezonde zelfkennis. Bij de Griekse denkers werd dit geprezen als het begin van alle wijsheid: ‘ken jezelf’. Waar dat niet het geval is moet je met Jezus Sirach te spreken van een versteend hart. Zo’n hart laat zich niet meer raken door andere mensen omdat het teveel met zichzelf bezig is en voor die kwaal bestaat er geen genezing. Het hart van de wijze mens ‘denkt na over spreuken en wenst zich een oor dat luistert.’ Zo’n hart kan zacht worden en geraakt door anderen; wij noemen dat barmhartigheid.
Je plaats weten, niet op een moraliserende manier alsof je altijd de mindere van een ander bent en dus niet van belang, nee, het betekent er weet van hebben wie je bent, wat je kunt en je op een eerlijke manier met anderen verhouden in respect voor wie ze zijn.
Zulke mensen zijn een zegen voor anderen, zij laten hen merken dat zij goed zijn en meetellen, de moeite waard zijn. Je vernederen zoals het heet in het evangelie betekent ten diepste beseffen dat wij allemaal kwetsbare mensen van een dag zijn, maar geroepen worden om elke dag het leven van anderen tot een vreugde te maken. God moge ons geven dat wij zo onze dagen tellen dat wij er wijze mensen van worden!
Wijze mensen worden naar Gods hart. In Psalm 139 wordt op indringende en bijzondere wijze verwoord hoe God ons kent. Ken ik God en hoe ken ik mezelf daarin?
Huub Oosterhuis maakte er een liedtekst van en dochter Trijntje zingt hier live tijdens een uitzending van RTL Late Night-2016. Daaronder vindt U de tekst van het lied, samen met die van psalm 139.
Trijntje Oosterhuis: Ken je mij Ref: Ken je mij? Wie ken je dan? Weet jij mij beter dan ik? Ken je mij? Wie ben ik dan? Weet jij mij beter dan ik? Ogen die door de zon heen kijken Zoekend naar de plek waar ik woon Ben jij beeldspraak voor iemand die aardig is, of onmetelijk ver, die niet staat en niet valt en niet voelt als ik, niet koud en hooghartig Ref Hier is de plek waar ik woon Een stoel op het water, Een raam waarlangs het opklarend weer Of het vallende duister voorbij vaart Heb je geroepen? Hier ben ik Ref Ik zou een woord willen spreken Dat waar en van mij is Dat draagt wie ik ben, dat het houdt, Ik zou een woord willen spreken Dat rechtop staat als mens die mij aankijkt en zegt Ik ben jouw zuiverste zelf, Vrees niet, versta mij, ik ben, ik ben Ref Ben jij de enige voor wiens ogen Niet is verborgen van mijn naaktheid Kan jij het hebben, Als niemand anders, Dat ik geen licht geef, niet warm ben, Dat ik niet mooi ben, niet veel Dat geen bron ontspringt in mijn diepte Dat ik alleen dit gezicht heb, geen ander. Ben ik door jou, zonder schaamte, gezien, genomen, door niemand minder? Zou dat niet veel teveel waar zijn? Zou dat niet veel teveel waar zijn? Ref Psalm 139 1 Voor de koorleider. Van David, een psalm. HEER, u kent mij, u doorgrondt mij, 2 u weet het als ik zit of sta, u doorziet van verre mijn gedachten. 3 Ga ik op weg of rust ik uit, u merkt het op, met al mijn wegen bent u vertrouwd. 4 Geen woord ligt op mijn tong, of u, HEER, kent het ten volle. 5 U omsluit mij, van achter en van voren, u legt uw hand op mij. 6 Wonderlijk zoals u mij kent, het gaat mijn begrip te boven. 7 Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen? 8 Klom ik op naar de hemel – u tref ik daar aan, lag ik neer in het dodenrijk – u bent daar. 9 Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad, al ging ik wonen voorbij de verste zee, 10 ook daar zou uw hand mij leiden, zou uw rechterhand mij vasthouden. 11 Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken, het licht om mij heen veranderen in nacht,’ 12 ook dan zou het duister voor u niet donker zijn – de nacht zou oplichten als de dag, het duister helder zijn als het licht. 13 U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder. 14 Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt. Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel. 15 Toen ik in het verborgene gemaakt werd, kunstig geweven in de schoot van de aarde, was mijn wezen voor u geen geheim. 16 Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, alles werd in uw boekrol opgetekend, aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één. 17 Hoe rijk zijn uw gedachten, God, hoe eindeloos in aantal, 18 ontelbaar veel, meer dan er zandkorrels zijn. Ontwaak ik, dan nog ben ik bij u. 19 God, breng de zondaars om, – weg uit mijn ogen, jullie die bloed vergieten – 20 ze spreken kwaadaardig over u, uw vijanden misbruiken uw naam. 21 Zou ik niet haten wie u haten, HEER, niet verachten wie tegen u opstaan? 22 Ik haat hen, zo fel als ik haten kan, ze zijn mijn vijand geworden. 23 Doorgrond mij, God, en ken mijn hart, peil mij, weet wat mij kwelt, 24 zie of ik geen verkeerde weg ga, en leid mij over de weg die eeuwig is. De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap | |